dinsdag 26 februari 2013

Voorwoord

Het enige dat ik ooit van mijn werkgever op tijd kreeg was mijn ontslagbrief.

Met deze regel moest het beginnen dacht ik ooit. Dat was in een tijd dat ik nog vertrouwen had in bittere humor. Naast al het andere ben ik die bitterheid nu ook al kwijt.

Meer dan elf jaar werkte ik voor een loon net boven de armoedegrens voor een kwaadaardig klein bedrijfje. De omstandigheden waren barbaars, de bedrijfsleiding kwaadaardig en stompzinnig en het werk werd met de dag benarder doordat alles leugenachtig bleek en de beste mensen maakten dat ze er wegkwamen. Maar ik nam iedere plaag voor lief en bleef er werken. Waarom? Die vraag zal nog uitgebreid aan de orde komen. Dat doet er niet toe op dit moment.
Feit is dat ik bleef. Ik werkte constructief en optimistisch maar met iedere dag een illusie armer en gestaag afnemende motivatie. Hoewel ik beter wist, bleef ik mezelf voorliegen dat het een redelijk fatsoenlijke organisatie moet zijn en noemde ik mijn collega’s mijn vrienden. Dan, van de ene dag op de andere, wordt je gemeld dat je ontslagen zal worden en kom je er achter dat je bazen volslagen eerloze figuren zijn niet weten hoe snel ze van je af kunnen komen en je het liefste de straat uit willen schoppen. En die collega’s, waarvoor je door het vuur gegaan zou zijn, toonden zich als kleuters, achterbakse zwakkelingen die alle fatsoensnormen aan de kant zetten en geen woord meer van zich lieten horen.

Door tactische uiterst zwak opereren door de directeur en haar corrupte advocaat, duurt het ontslag lang maar komt het er uiteindelijk door omdat er mensen bij het UWV zitten te slapen die de leugens en misdadige praktijken laten passeren. En dan zit je thuis… met al je herinneringen en de geur van bittere amandelen. Dan is er nog maar één mogelijkheid: schrijven.

Denkt u niet dat ik schrijf om op een ordinaire manier na te trappen. Denk ook niet dat ik genoegen beleef aan het kwetsen van mensen: dat is iets dat ik nog moet leren. Dit is ook geen gewone wraak... dat is voor zwakkelingen. Wraak zal van een hogere instantie dan van mij komen. Wat ik wil is de rancune zijn… rancune omgevormd tot schrijfkunst. Een afgesplitste persoonlijkheid die in cape en donkere hoed die op mistige nachten geruisloos over straat gaat van schaduw naar schaduw in een wolk van absynth.

Jawel, ik schrijf uit rancune, dat geef ik toe. Waarom zou schrijven uit rancune slecht zijn? Rancune heeft onterecht zo’n slechte naam denk ik. Ik ben er trots op uit rancune te schrijven! De mensen hebben het alleen nog niet op een hoger plan weten te trekken en zijn blijven hangen in kleinzielige vuilspuiterij. Ik ben van plan te schrijven uit de hoogste gradatie van rancune: rancune als kunst. Bevlogen, begeesterde, bezield rancune. Ik heb niet de minste verwachting dat dit schrijven de ogen bereikt van mijn voormalige vrienden, of dat het iets uithaalt. Daarover heb ik zelfs niet de minste illusie. Ik heb er ook geen doel mee.

De enige mogelijkheid voor mij is de haat om te zetten tot iets groots… een Hoogmis van Rancune, een finale, rauwe, ontvelde afrekening... een dieppaarse wolk van zwavel & wierook die de slechtheid laat bloeien met dampende gifkelken en schel gelach vanuit de torens… En mogelijk een trap tot pure, etherische woordroes. Ach ja... Laat de dienst beginnen!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten