vrijdag 22 maart 2013

Flarden


Uit het dagboek, mei-juni 2001
‘Na het tanken van een noodvoorraad Weidse Vlakte ging ik naar binnen. Schuw ploeteren, schor de collegae begroeten. Ik weet er niet veel meer vanaf en heb weinig behoefte aan herinnering. Alles in duigen. In de pauze stond ik weer aan het hek.’                  ‘Het is maar goed dat ik er niet iedere dag heen moet. De dagen thuis ben ik ook goed bezig natuurlijk en vandaag kon ik nog even doen alsof deze hele Jet Set nachtmerrie inderdaad maar een Boze Droom was.’                  ‘Om 7 uur werd ik wakker. De enorme angst & downheid is een beetje weggesleten, maar toch was het weer flink donker en zweten vanmorgen. Na brood en koffie bereiden vertrok ik, keek even naar het weiland, tekende iets en ging naar binnen. Masker op. Maar gaandeweg de dag werd ik steeds positiever. Het is een combinatie van oeroud gewennen en een aanval van pathologisch optimisme.’                   ‘Om half zeven of nog vroeger werd ik wakker van een mug en arbeidsonrust.’                   ‘Het contact met de collegae is nog wel geforceerd – en ik kan mezelf niet zijn – maar het is beter dan helemaal geen contact.’                   ‘Grappige voorvallen op kantoor, zoals dat ik naar de wc ging. Voor ik het wist hing ik met mijn leuter boven de wasbak maar toen zag ik mijn spiegelbeeld en sprak zeer geamuseerd hoofdschuddend hardop ‘totaal verwilderd!’ tegen hem voor ik toch maar gewoon in het urinoir piste.’                   ‘Recht uit mijn werk maar nog niet voldoende ‘geland’ om evenwichtige berichten af te leveren.                   ‘Er was veel werk voor me te doen en zo kwam ik mooi onontdekt de dag door.’                    ‘In de pauze liep ik in een korte droge periode even naar de weilanden en tekende een urinerende koe...’                   ‘Vandaag was de triestheid terug. Ik tekende weer een landbouwbeest aan het hek vanmorgen voor ik naar binnen ging. Het was moeilijk mij vrolijk te houden en aan de contractuele verplichtingen tegenover de collega’s te voldoen.’                   ‘grote marteling’                   ‘het kamertje’                   ‘archiefkast’                   ‘brood mee’                   ‘wachten op…’                   ‘En toen naar Jet Set, de plek waar ik ben om te vergeten.’

Daarginder


Dagboek, 10 mei 2001
‘De medicinale en onheil-bezwerende krachten van alcohol worden vaak onderschat; dat zien we vandaag maar weer. Gisteravond zat ik nog zwaar in de shit maar stopte de gedachten van doem & ondergang met nestactiviteiten (afwas) en bedwelming (whisky). Nadat ik vanmorgen was opgestaan zat ik beneden in staat van uiterste paniek met een kop oploskoffie en een pakje gesmeerd brood naast me. Het zweet brak me uit en misdadige benauwing kneep mijn keel dicht. Ik lijmde mijn oogballen aan de muur omdat het staren naar het effen witte behang wat van de gedachten absorbeerde. Nee, niet meer daarheen! Niet daar… Maar plotseling was ik het een beetje kwijt en kon ik mijn jas aantrekken en in de auto stappen om naar ‘die plek’ te gaan. Ik was een kwartier te vroeg en dus stond ik een tijd bij het weiland te kijken.

De werkdag begon. Mensen bellen, naar de klok kijken, mezelf groot houden en de onbeschrijfelijke schaamte verbijten. Het werd 12 uur: pauze. Ik snelde het pand uit en liep naar het weiland waar ik twee tekeningen maakte. Bij het kantoor zat de hele groep buiten op stoelen in de zon. Voorzichtig naderend probeerde ik bij ze te gaan zitten en trotseerde de goedkope schunnige praat en lolbroekerij. Daarna ging het werk weer verder. Om 5 uur zei ik: “mensen, ik ga er vandoor” en reed met barstende koppijn en krankzinnige gekte terug naar Hoorn. In de auto bedacht ik een krachtige bezwerende mantra: ‘zo, weer 100 piek verdiend vandaag.’
Je wilde een eiland? Dáár heb je een eiland! Daar! En toch maar grijnzen, klopvoetend tellen, het wollig circuspaard van futloos haar en vermolmde botten. Bekaaide grijsaard. Een land tranen, de ware taal van dood. Afgegist, most en droesem op de geur van oude ziekenhuizen. Zwijg, hypnose! Leef niet van inheemse stammen met vreemde gebruiken en schreeuwende logo’s, de kwaadaardige penose onder klotsende golven, vermoorde mongolen en vettig kristal. En je herhaalt je herhaalt.

dinsdag 12 maart 2013

Gearmd


Dagboek, dinsdag 8 mei 2001
‘Dit is geen gemakkelijke dag om van te vertellen. Het beste is nog om met de norse slagen van de klok mee te slaan en het verslag te beginnen bij 7 uur vanmorgen. Dat was ongeveer het punt dat ik wakker werd, flink koortsig en met het bekende executiegevoel. Zenuwen waren er niet. Ik bleef nog een tijdje liggen, starend naar het plafond als Charlie Brown. Ik dacht na over de komende dag en de beleefde dromen van de nacht, frontaal botsende auto’s, het afbreken van oude molens, ratten. Na opstaan, twee paracetamols, koffie en een waterverfschetsje kon ik op weg. De eerste werkdag... Voor ik echt naar binnen ging, zette ik de auto nog een tijdje stil bij het weiland waar ik bij de twee eerdere bezoeken ook al had gestaan. Daar was het groot en schemerig leeg. Even kijken en reflecteren. Kalm die paarden... Ik werd erg treurig. De uiterste consequentie van alles drong te sterk tot me door. Dit is het…

Naar binnen. Maar nu moet ik noodgedwongen gaan snijden en schrappen, kortom inkorten. Ik werd ergens achter een tafel neergezet en vervolgens bewerkt met de meest afgrijselijke informatie. Het begon me te tollen en te verduisteren, maar ik bleef de enthousiasteling spelen. Ik dacht hier aangenomen te zijn voor het controleren van teksten – in mijn eentje rustig en integer werk verrichtend – maar het bleek dat ze van mij een soort ‘spin in het web’ wilden maken. Zo noemden ze dat, waarschijnlijk niet doelend op het uitzuigen van insecten. Iemand die de ‘hele lijn’ gaat doen: contact met klanten, ‘advertentiemateriaal’ beoordelen, de administratie, enzovoort. Was ik maar dood.

Tijdens het werk dacht ik aan Popeye. Daarna keek ik van een afstandje naar mezelf. De andere mensen in het kantoor waren vreemde schimmen op wie ik probeerde normaal over te komen. Ik verfoeide mezelf om mijn onhandelbare schuwheid terwijl ik later in de pauze weer aan het hek over de vlakte stond uit te staren. ‘Het leven gaat wel erg lang duren, als het is met dit soort baantjes, tussen dit soort figuren, in grijze kantoortjes met mijn te sterke ongemakkelijkheid,’ bedacht ik. ‘Maar wat dan? Landloper worden, zeeman, gevangene of K… kotelettenbakker… de mogelijkheden worden schaars. Oh God, haal mij hier weg! Hier pas ik niet, hier mag ik niet zijn… zo mag ik niet aan mijn eind komen. Dit… kán… niet!’

Dit soort gedachten ketsten dreigend rond, soms afgewisseld met wat nuances als: ‘koest maar… deze paniek is er altijd de eerste week, de afschuw, de haat, de dissonantie… En thuis lach je er om. Toch? Het zou kunnen. Dus stel je niet aan. Of meld je morgen maar ziek… Nee, houd vol… Valt wel mee… Nee natuurlijk niet… Er is geen troost! De negatieve gedachten wonnen vandaag met afgetekend verschil.
Me erg ziek voelend zat ik de dag toch uit – volhouden tot het doek viel. We spraken af niet morgen maar op donderdagen en vrijdagen te komen werken. Dat was maar goed ook want anders had ik me misschien echt ziek moeten melden: dit gaat écht niet meer zo. Wat een hel is die plek… wat een monsterlijke grauwe, bleke, dode hel… Nee wás het maar een hel: dit is een hel zonder vuur of zielen. Misschien dat Caspari me in dienst wil nemen: wat een geluk zou dat zijn…

Ik reed vlot naar huis, schonk een reuzenglas in en dit is alles voor nu in deze roes van koorts en gedachten. ’s Avonds liep ik naar buiten. In de rode schemering langs het IJsselmeer, de haven, de gevangenis, even tekenen. En nu is er niks meer. Ik kan niet.’

 

Stoppen, deze sonate voor eenarmige violist. Wat een vaal, banaal verhaal. Wat een verschraald, koud-spaghettilied met houterige heupjes dat schor mummelt in een groezelige kelder. ‘Man gaat werken op een kloterig kantoortje en vind het er niet leuk.’ Nee, natuurlijk niet, wat had je dan gedacht? Het is een kantoor! Een dorps reclamebureau nog wel! Een kleurloos, humorloos, vleugelloos, dufmeurend hol voor onromantisch bedrog en viezigheid. Sleetse valsheid waar enkel de allerdomsten nog intrappen… Met leugens in goedkope knalkleur en bombastische übercast (je kan er iets van over houden). Sletterig opgemaakte sterren en kleine lettertjes ontnuchteren… sommigen althans. Een gapende productie… leve de lijmfabriek!
Wat had je dan gedacht? Een tangopas over confetti en lelietjes-van-dalen? Bedwelmende hallen vol Oriëntaals antiek en romantiek? Toscaanse passie? Roze kamers met duizend-en-één bedreven snollen vol goddelijke smeerlapperij? Zachte weiden onschuldig fluweelgras dat je naakte voetzool kietelt… Vliegers… of dat ik ziek en jij lief was? Dacht je aan fijne gerechten, aan bedachte gedachten en tedere lustmoorden? Bierschuimende zangen en janken naar de maan? Ik dacht het niet, buddy! Snerpende middelvingersolo’s op een luchtgitaar.

Die paarden in die wei zonet, die waren verstandig. Die zeiden niks. Grazen en de vliegen van je afslaan met je staart, dat is het beste. Maar verdomme, zo’n kantoortje… met zijn vermoeide sleur en de dagelijkse mis van ongeloof. Knechten met blauwe ogen en een glurende directie met voor iedere vorm van hebzucht een Latijnse naam, zorgvuldig geleerd, maar verkeerd uitgesproken. Dure alibi’s in familieverpakking, afschrijfbaar in maandelijkse termijnen... Allemaal zwaaisjaal, driegangen knakworstmaal.

Wat is realisme vervelend en saai. Kappen, draaien, schieten! Toe. Die kotelettenbakker was wel goed, maar verder? Sloerug, nu met echte stukjes doodverveling. Ga door voor mijn part en beleger dat kantoor. Maar neem geen gijzelaars, ik bedoel: geen één! En ik hoop dat er straks minstens iemand beestachtig wordt vermoord, iemand slank en schoongewassen. Dan kom ik mijn bed weer uit. Draag een cape & hamer. Of anders een T-shirt met daarop “Weg Met Verdriet!” dan valt er nog wat te lachen. Zing een fijne Tiroler protestsong, maak een schilderij van massamoord of hopjesvla… who cares. Wat we hier hadden was helemaal geen schilderij: een lege lijst met daarin een memoblaadje geplakt waarop ‘b-b-boom’ geschreven was. Schilder!
We gaan er even tussenuit…

vrijdag 8 maart 2013

Drama (of: Een Uitverkocht Huis)


[Laat ons verder zien, O zusters, wat de Goden in pectore hebben voor ons stervelingen. Daar gaat de landman naar de markt, hij is sjofel gekleed in duurzaam linnen. Vrede wiegt zijn hart. Verderop rolt een ander in een armoedige hut over de grond, geplaagd door angsten en wanhoop. Nu schuilt hij in kostbare stoffen om zijn eigenheid te maskeren. Hij slaat onze raadgevingen van zich af. Wee, onzalige broeder! Geniet toch ijzig van uw tranen!]

Dagboek, maandag 23 april 2001
Om 10 uur vanmorgen zou ik gebeld worden door Jet Set en dus werd de wekker vroeg gezet. Humeur: min dertig. Het werd later en later maar ze belden me niet. Ik was hier niet tevreden mee maar ik ging hen nu ook niet bellen. Ik moest bellen naar het Uitzendbureau om te vragen naar die baan bij Riza (daar ‘hoor ik  nog meer van’…) en naar die baan bij Drukkerij Caspari, waarom ze me niet gebeld hadden vorige week zoals we toch echt afgesproken hadden. Eén of andere lulsmoes… En, jahoor, toen uiteindelijk belde die bitch van Jet Set (ik chargeer maar even fijn voor eigen entertainment want er is toch niemand om het me kwalijk te nemen) of ik maar weer even gratis wil komen opdraven om kennis te maken met haar man. Ik zei dat ik achter in de week nog wel tijd had en sprak af voor vrijdag 12 uur. Highnoon.


[Wee, O tijd, O straf. Hij gaat er heen. Gaat hij er heen? Hij gaat er heen! Wees toch wijs, wees wijs en ziet de tekenen… ziet de makrelenlucht. Hoor de duiven, ze roepen roe roe, roe koe oe koe! Hoor het. Dien niet als knecht in dat huis, O broeder. Verlaat het vaderlijk paleis maar zoek geen meester. Zoek een hol en leef van melk en brokjes. Ruik de ossen op de dag dat alle meisjes naar de tempel gaan. Geef niet toe aan de Boze! Roe Roe Koe!]

Dagboek, vrijdag 27 april 2001
Over minder dan drie kwartier moet ik al weer weg naar De Goorn voor m’n tweede sollicitatiegesprek bij het reclamebureau Jet Set. Ik weet niets beters te doen dan nog even wat te schrijven. Ik ben nog veel te duf, te down en te verward om diep in mijn ziel te poeren… laat staan er iets van op te schrijven. Maar ik zal toch schrijven. Misschien helpt het, leidt het af. Om 9 uur werd ik wakker, totaal van de kaart en met hoofdpijn. Na een douche- en scheerbeurt, nek incluis, ging ik naar beneden voor koffie, paracetamol, Pink Floyd en verder op krachten komen.

11.20) Blijdschap, jubel & jolijt! Het aftellen was al begonnen – het was alsof ik naar een (mijn eigen) executie moest – toen er gebeld werd: Jet Set die het gesprek afzegde. Dinsdag mag ik terugkomen. Nu moet ik het maar gaan ‘vieren’ dus. Gered door een belletje…

[Wees niet hovaardig, verdwaasde stotteraar. Ziet dat ontsnapping hier niet mogelijk is. Hecht geen geloof aan de Mythe van de Vrije Keus. Het Monster bliksemt u neer met smartnijdige ogen. Als u weet wat goed is voor u, giet dan houtlijm in uw oren en bindt u vast aan uw ijskast! En anders… laat ons dan neerzien op uw tocht.]

Dagboek, dinsdag 1 mei 2001
Ontwaak, verworpene der Aarde! Om 7 uur werd ik wakker, redelijk uitgeslapen en klaar voor de dag van het tweede sollicitatiegesprek met Jet Set (of ‘Bed Set’ zoals Pa het laatst noemde). De nacht was kort maar voldoende. Nu drink ik koffie en pak die nieuwe dikke blauwe vulpen voor mijn rituele reiniging in de vorm van schrijven zoals inmiddels gebruikelijk op sollicitatiedagen. De vorige pen heette Zilverpijl, of zoiets leuk mallotigs, en deze zal ik, om in hetzelfde cliché-straatje te blijven, Blue Thunder noemen; of, nee, omdat mannen hun instrument een vrouwennaam moeten geven ga ik over op Die Blauwe Bertha.

14.45) Daar ben ik weer. Er is iets geknakt in me. Alles. Ik hoor Nergens bij. Bij niemand. Maar… dat zal ik nu opzij moeten zetten voor een lichtvoetige beschrijving van de dag tot nu toe (of althans een dappere poging daartoe).
Iets over elf uur reed ik weg en kwam veel te vroeg aan op het verregende industrieterrein. Ik doodde de tijd weer wat met tekenen en aquarel; een paard was het onderwerp dit keer – een oud & eenzaam afgedankt vies werkpaard dat daar op een landje liep, een stortplaats onder een bord “GEVAARLIJKE GROND”. Het werd tijd… Tot mijn schrik merkte ik dat ik geen pen bij me had. In het dashboardkastje vond ik er een maar kreeg hem niet tot leven gewekt. ‘Dan maar faken,’ dacht ik… niets opschrijven, alleen maar professioneel klaarleggen. Op naar Jet Set.

Ik kwam erg onhandig binnen. Gehannes… gedoe… waar laat ik godverdomme mijn jas?... handjes schudden… glimlachen. Toen moest ik in een klein kamertje een minuut of tien wachten en had een gesprek van ruim een half uur met de man van de directrice. Over wat ze van mij verwachten en vooral over wat ze daar allemaal uitspoken… Maar ik wil er niet over vertellen! Ik wil dit alles zo snel mogelijk en zoveel mogelijk weer vergeten. Uitwissen… En dus zal ik verder zwijgen. Het gesprek zelf ging wel redelijk geloof ik, dat wil zeggen dat ik niet teveel flaters sloeg en misschien wel in de smaak gevallen zal zijn, wat ik ook beoogde. Maar al vanaf het eerste moment voelde ik een werkelijk enorme haat in me opkomen: haat voor dit bedelen, haat voor deze commercie, haat voor de werksituatie, haat voor deze schertsvertoning, deze klucht voor twee, haat voor die vreselijke man en haat voor dit bestaan.
Ik wilde maar één ding: de natuur in! Frisse lucht om mijn kop, vogels in de verte, kleine zwarte figuurtjes kromgebogen tegen de horizon, windrimpels op grijs water… zacht geruis. Maar ik wist mijn rol tot het einde vast te houden en kwam ook op de één of andere manier het pand weer uit, met mijn jas aan en nog wat handen geschud. Toen reed ik weg. Ik wist niet waarheen, het maakte niet uit, ik wilde alleen maar wegrijden. Zo kwam ik uit in Obdam, precies de andere kant op dan Hoorn. Daar liep ik wat rond zonder iets te vinden. Compleet terneergeslagen kwam ik thuis. Maar nu moet ik ophouden: er wordt al genoeg geouwehoerd tegenwoordig.

 
[Tot in het graf richt ik mijn zuchten. Zij is machtig, de Godin. Zie de man en bekijk dit besmeurde grofgeweven linnen kleed. Reken niet op genade. Niet van de Goden zonder verering. Vrees de wraak en val haar niet lastig met boerse klachten. Wat de mensen doen heeft geen zaak bij hen daarboven. Ze spelen, lachen en zetten ons in voor drie rondjes bier.]

Dagboek, woensdag 2 mei 2001
De zon scheen zo fijn dat ze me als een sirene naar buiten trok. Met boek, teken- en aquarelspullen en een grote opluchting (dat Jet Set niet gebeld had zoals was afgesproken: het leek een ontsnapping) liep ik naar buiten en naar het meer om bij de aanblik van blauwe lucht, felle zon en bloeiende bomen een golf van geluk te voelen passeren. Ik ging aan de baai van de gevangenis zitten tekenen en lezen. Via de stad waar ik boodschappen deed kwam ik weer thuis. Ik ben een beetje bang om m’n voicemail af te luisteren, maar dat zal moeten gebeuren. Hoe dit alles aan me vreet is niet makkelijk uit te leggen…

Nu zakte alles in. Ik luisterde zoeven m’n voicemail af, belde Rachel de Graay terug en kreeg te horen dat ik… ‘het geworden was’. Jippie… nu zal ik eraan moeten geloven.

[Hoedt het goud! Vader waarschuwde voor zulk een vijand. De dag was reeds lang aangekondigd. Zo moest het gaan, zo leert de oude sage. Naar de galeien en de kampen! De riolering, de pijpen vol met pek, roggebrood en koffiedrap… Proef dit duister, lichtloos als in de kont van een blindengeleidehond… Geef ons krassende raven en verzakte dodenakkers, de geur van verraad stroperig in de lucht. Prikkeldraad en duivelszaad langs bloedende steden… Goddeloos streven. Zucht zoet, O zusters... m’n arm verdorven kind, m’n kind... (Af).]

dinsdag 5 maart 2013

De Binnenkomst


Het is nu niet het moment om de gang naar het kantoor te beschrijven, de weg door de polder met de zeven windmolens, de kraaien in de kale zwarte boomtoppen, de schuivende maïsvelden. Of het in tegengestelde richting passeren van groepjes kinderen die iedere morgen schreeuwend en slingerend op hun fietsen naar de grote stad trokken om er naar school te gaan. Of de polderweg langs de boerderijen, met de dofgrijze kluiten klei op de straat, het gehavende asfalt waarvan ik iedere scheur en breuk was beginnen te kennen. Af en toe een wapperend lint vastgekleefd aan het wegdek en resten vuil, stukgereden dieren en afval in de berm. Of de boerderij met de pony’s en de grote zwarte honden, de boerderij waarvoor minstens één keer per week onder een blauw zijltje een dood schaap lag in een ton waarop met rode letters ‘Kadavers’ geverfd was… Dit is niet de tijd. Ik wil het hebben over de binnenkomst. Laat ik die heel precies beschrijven; alleen dan kunnen we doordringen tot onder de huid van het geheim...
Meestal kwam ik als eerste en was het kantoor nog dicht en gesloten. ‘Da bin ich Wieder’ sprak ik zacht tegen mezelf, een grap met nog maar zeer zwakke toverkracht: het kantoor stond in de straat met de naam Wieder. Ik stalde mijn fiets onder het afdakje, liep naar de obsceen rood en blauw geschilderde deur en haalde de sleutels tevoorschijn terwijl ik mijn hoofd in de ruit weerspiegeld zag tussen de ijzeren tralies.

De grote sleutel voor de voordeur moest anderhalf keer worden rondgedraaid. Klik. Klik. Bij het open doen de deur een beetje optillen. Meteen na het naar binnen zwaaien van de deur bewees een neuriënd piepgeluid dat je bestond, als het alarmsysteem je had gedetecteerd. Binnen de halve minuut moest je het kastje openen, een meter achter de deur op schouderhoogte, en je persoonlijk gekozen viercijferige code intoetsen. In mijn geval het makkelijk te onthouden getal 1418. Mijn geboortejaar was al door iemand anders gekozen. Met de polderwind en het geroep van ganzen nog in mijn oren had de stilte in het kleine halletje iets heiligs maar ook iets dreigends, als het betreden van een graftombe die eeuwenlang verborgen was gebleven. De ontwijding kwam onherroepelijk met het ophangen van de jas aan de kapstok. De plompe ijzeren knaapjes lieten een vals en hels geklingel horen. Nu wachtte de prikklok. Een blauwplastic fiche werd langs de sensor van het geval gesleept waarna het apparaat een zakelijke schelle toon liet horen voor okay-bevinden en gad het display de naam van de werknemer aan in digitale, onherroepelijke letters. Kwart over acht.
Met een andere, kleinere sleutel kon je de tussendeur openmaken en met ingehouden adem de crypte betreden… Binnen waren nog restanten van het kantoorleven van de vorige dag voelbaar: verstomd gelach, zwakgevloek, bleke verveling. Uit het halfduister kwamen de schimmen van de bureaus, stoelen en de kantoorplant tevoorschijn, een grote anthurium met roestbruine vlekken op de bladeren veroorzaakt door de droge lucht en omdat iedereen er onverschillig tegenaan liep. De verstilde lamellen voor de ramen gaven het geheel een onwerkelijk ironische, clichématige sfeer: net of men hier een decor had opgebouwd dat in een soapserie een kantoor moest voorstellen. En zo was het ook. In eerste instantie bood het halfduister nog een soort aangename droomtoestand aan de ruimte; een stoffige zachtheid of warme eenzaamheid. Met de druk op de lichtschakelaars verdween die sfeer meteen. Overal sprongen de TL-balken knipperend aan waarna ze met gezoem een onheilspellend wit licht verspreidden, behalve de defecte exemplaren die met glasachtig ritmisch getik bleven protesteren. Met het knipperdende licht verdween de droom en veranderde de kinderkamer in een operatiekamer voor wrede experimenten.

Dezelfde sleutel die de deur tussen hal en kantoor opende, paste ook op het half defecte slot van de keuken, acht stappen naar links, langs het kastje en het dartbord. Maar eerst moest een routineronde over de hele werkvloer worden uitgevoerd in een logge rondedans. Dan werden de apparaten tot leven gewekt, de computers met hun zacht gekreun, het kopieerapparaat met gesuis en tikken, de radio die eerst van een vreselijke zender naar een wat minder vreselijke zender gezet moest worden, geronk, zoemen en getik van het postfrankeerapparaat. Dan de radiatoren openen en de grijs metalen kasten met ordners openschuiven. De lamellen werden 45° gedraaid waarna ze nog een tijd lang droog tegen elkaar aan bleven tikken en schuren over de grindvloer. Diezelfde dans werd ’s avonds in omgekeerde volgorde uitgevoerd. Dan mochten de Boze Geesten weer hun gang gaan tot de volgende ochtend een nieuwe ploeg zou komen.
En dan pas de keuken in. Ook daar moesten de lamellen worden opengedraaid, de ruimte gelucht en de vaatwasser uitgeruimd. Bekers bij bekers, glazen bij glazen, netjes op een rijtje anders werd iemand kwaad, lepels bij lepels, vorken bij vorken, messen bij messen en de theelepeltjes met de goede kant naar voren in het zachtgele plastic mandje waar allerlei gaten in zaten. De asbakken pontificaal boven op de kast verstoppen, tegen beter weten in hopende dat ik die niet meer in de vaatwasser zou aantreffen. De lege drankflessen van de mensen van het kantoor van boven stonden meestal netjes opgesteld onder de reproductie van een poster die een parodie was op Leonardo’s Laatste Avondmaal, maar dan met Marilyn Monroe als godheid en Oliver Hardy, Clark Gable en consorten als apostelen. Een poster die vele gradaties van grappigheid bereikte over de jaren.

Als dat alles was gebeurd kon ik met een verse kop koffie neerzakken in de bureaustoel van zwart plastic en mosterdgeel jute vol vlekken, vlekken die naadloos aansloten bij de vlekken in mijn hoofd als ik mijn ogen sloot en mijn gedachten verzette. De stoel die alleen over de scheur in de gegoten grindvloer rolde als ik op precies het juiste moment even opwipte anders bleef het plastic wieltje hangen. Nu was alles kalm. In de ruimte hing nog de geur van de hond, dood gelach en de intenties er weer een mooie dag van te maken.
Ik overzag mijn werkplek. Het gebroken grijs kunststoffen bureau glimde. Er lagen wat door collega’s gedumpte papieren, tijdschriften en kassabonnetjes op en natuurlijk mijn eigen rotzooi: zelfgemaakte houtsnijwerkjes van een liggende hond, een gestileerd stel mensen, kleine rituele totempaaltjes. Verder een sneeuwschudbol met een gehurkte kabouter die nét met zijn hoofd net boven het troebele water uitkwam door het lage peil ervan; een paar tekeningen, kleurpotloden, krijtjes, een viewmaster met plaatjes van Peter Pan, een bak met potloden, een versteende keutel, markeerstiften en een collectie paperclips. Vlak naast mijn hoofd, naast het schilderij in blauw en gouden sierlijst, zat een ongeveer twee millimeter brede scheur in de muur helemaal van beneden aan de grond tot boven in het plafond. Op warme dagen kwam hier een sterk weeïge geur door van het kaasopslaghuis dat in het pand naast one gevestigd was.

Na enige tijd komt er een collega binnen. Hij is gehaast, moe, heeft wallen onder zijn kleine ogen, maar met ironische glimlichtjes erin. Gedeelde pret: daar zijn we weer. Ja echt? Ja echt. Hoe is het mogelijk. Inderdaad. Dit gaat een mooie dag worden. We bespreken onze gedachten, met vrolijk gevloek en bizarre ironie, als kleine kinderen op het schoolplein. Dan komt er nog een; hij zucht en gaat stug zitten. Iedereen pakt koffie. En daar komt ook Zij!

vrijdag 1 maart 2013

Het Gesprek

Onder in mijn boekenkast vind ik, bedekt door een dikke laag stof, wat dagboeken uit de tijd van het begin. Wat een vreemde schrijver moet die hebben geschreven. Ik kan met de beste wil van de wereld mezelf niet herkennen in die jonge man met zijn merkwaardig positief soort pessimisme en zijn agressie. Het moeten haast wel Grote Idealen geweest zijn die het veroorzaakten…

DB, vrijdag 20 april 2001

Een prachtige loodgrijze lucht komt hierheen vanuit het westen. Het is duidelijk te zien door mijn keukenraam. Ik draai alweer het Requiem. Dat zal, samen met Canned Heat, het enige zijn dat ik deze week draaide. Blind Owl & Dies Irae… de voortekenen zijn sterk vandaag, muchachos! Ik ben al lang op en ga maar wat schrijven om de tijd door te komen voor ik zo naar het sollicitatiegesprek bij Jet Set moet. In een niet erg onaangenaam sombere bui sleepte ik mijn gehavende lichaam naar de douche waar ik me schoor en schrobde. Ik had eigenlijk niet pas om half drie naar bed moeten gaan, maar ik kreeg pas erg laat de geest bij het kliederen met waterverf op ingres-papier. Het geeft erg mooie opdroogeffecten en het gekleurde papier maakt het je gemakkelijker spaarzame kleurvlekken te gebruiken.

Straks moet ik naar het sollicitatiegesprek. Als corrector nog wel. Wat een grap! Ik ben de man die dach en nagt kan schrijven… of schreifen. Maar het is niet mijn taak hen dat te vertellen, toch? Ik moet gewoon weer voor de doorsnee doorgaan, schuilgaan, en een grote show opvoeren. […]

Daar ben ik weer. Voor u alleen. En ik ben er niet al te best aan toe moet ik zeggen. Je geeft alles om in de smaak te vallen bij dit soort mensen die je niet kent om een baan te krijgen die je niet wilt. Zo gaat dat... het is niet anders. Ongeveer half één reed ik weg, net op tijd om de afmelding van Jet Set te missen: ze hadden me vlak voordat het gesprek zou plaatsvinden opgebeld hoorde ik later. Met nog wat tijd te gaan reed ik het industrieterrein rond, maakte twee schetsen met aquarel en ging toen de polder in om er te plassen. Het urineert goed in de polder. Daar maakte ik ook nog twee schetsen van schapen, en toen moest ik gaan.
Voor een bepaalde tijd kan ik mijn kwaadaardige, subversieve depressieve trekken wel onderdrukken en de begeerlijke (de normale) proberen uit te hangen. Dat moest nu gebeuren. Iemand liet me het gebouw binnen, en al snel schudde ik de hand van ‘mevrouw de Graay’ herself, de directeur van Jet Set reclamebureau. Het is een jonge vrouw, goedgekleed, of tenminste wat daar in die kringen voor doorgaat dan... lichtbruin (half negerin, half niet, schat ik: mooie kleur, mooi haar) en wat de fuck moet ik er verder van zeggen? Ze bood me koffie aan en ik nam koffie (zwart, altijd zwart). Ze verbood me ‘u’ tegen haar te zeggen… en toen nam ‘Het Gesprek’ een aanvang.

Ze legde me eindeloos uit over wat voor shitgedoe ze daar allemaal doen. Ik keek haar diep in haar kapitalistische ogen en liet ondertussen mijn gedachten afdwalen naar de vreemdste uithoeken van de geest. We zien een harem, een veehouderij, de geschreven brieven van opgesloten dichters, kwekers van lobelia’s, een fabriek van suikerklontjes, wrede executies en drogende olieverf… een grap, een werkelijkheid.
Later schrijf ik door... Oh God, wat een ellende! (Sorry!) Vandaag heb ik mijn toekomst door de plee gespoeld zien worden – een verleden had ik niet en het heden, daar heb ik het maar liever helemaal niet over. Terug naar het verhaal. Jezus, wat een…

Ze, Mevrouw de Graay die jij genoemd wilde worden, legde me dus uit wat voor verdorven praktijken er gebeuren binnen Jet Set en ik knikte vriendelijk, deed of ik het allemaal machtig interessant vond en maakte af en toe een aantekening. Daarbij verdrong ik alle opkomende duistere gedachten. Het is echt een kwestie van de persoonlijkheid uitschakelen (omvormen) en… oh mijn god wat een pijn, wat een verschrikking. Nooit! Geen! On. Daarom maar naar de feiten. Ze was onder de indruk van me; zei dat ze ‘een enorm goed gevoel’ had van dit gesprek. En dat ze in plaats van die baan als corrector ze haar vaste secretaresse er uit zou gaan gooien om mij fulltime in dienst te nemen. Oh! Vreemd. Opgelucht dat het over was liep ik naar buiten en ramde de auto kris-kras door het verkeer (wilde ik dood?) terug naar Hoorn.
Zonder te lachen keek ik een komische serie op TV en ging naar buiten… om whisky te halen was het plan, maar zag daar later toch maar van af. Beter geen drank als ik me zo radeloos weet. Ik ging kunstcentrum de Boterhal om 10 voor 5 binnen om de aquarellen te bekijken van een Max Diekman (of zoiets). Om 5 voor 5 was ik weer buiten. Het was wel een goed bezoek, maar Pa heeft gelijk: mijne zijn mooier. Vreemd genoeg was dat een ontzettend deprimerende gedachte.