[Laat ons verder
zien, O zusters, wat de Goden in pectore hebben voor ons stervelingen. Daar
gaat de landman naar de markt, hij is sjofel gekleed in duurzaam linnen. Vrede wiegt
zijn hart. Verderop rolt een ander in een armoedige hut over de grond, geplaagd door
angsten en wanhoop. Nu schuilt hij in kostbare stoffen om zijn eigenheid te
maskeren. Hij slaat onze raadgevingen van zich af. Wee, onzalige broeder!
Geniet toch ijzig van uw tranen!]
Dagboek, maandag 23 april 2001
Om 10 uur vanmorgen zou ik gebeld worden door Jet Set en dus werd de wekker
vroeg gezet. Humeur: min dertig. Het werd later en later maar ze belden me niet.
Ik was hier niet tevreden mee maar ik ging hen nu ook niet bellen. Ik moest
bellen naar het Uitzendbureau om te vragen naar die baan bij Riza (daar ‘hoor
ik nog meer van’…) en naar die baan bij Drukkerij
Caspari, waarom ze me niet gebeld hadden vorige week zoals we toch echt afgesproken
hadden. Eén of andere lulsmoes… En, jahoor, toen uiteindelijk belde die bitch van
Jet Set (ik chargeer maar even fijn voor eigen entertainment want er is toch
niemand om het me kwalijk te nemen) of ik maar weer even gratis wil komen
opdraven om kennis te maken met haar man. Ik zei dat ik achter in de week nog wel
tijd had en sprak af voor vrijdag 12 uur. Highnoon.[Wee, O tijd, O straf. Hij gaat er heen. Gaat hij er heen? Hij gaat er heen! Wees toch wijs, wees wijs en ziet de tekenen… ziet de makrelenlucht. Hoor de duiven, ze roepen roe roe, roe koe oe koe! Hoor het. Dien niet als knecht in dat huis, O broeder. Verlaat het vaderlijk paleis maar zoek geen meester. Zoek een hol en leef van melk en brokjes. Ruik de ossen op de dag dat alle meisjes naar de tempel gaan. Geef niet toe aan de Boze! Roe Roe Koe!]
Dagboek, vrijdag
27 april 2001
Over minder dan drie kwartier moet ik al weer weg naar De Goorn voor m’n
tweede sollicitatiegesprek bij het reclamebureau Jet Set. Ik weet niets beters
te doen dan nog even wat te schrijven. Ik ben nog veel te duf, te down en te verward
om diep in mijn ziel te poeren… laat staan er iets van op te schrijven. Maar ik
zal toch schrijven. Misschien helpt het, leidt het af. Om 9 uur werd ik wakker,
totaal van de kaart en met hoofdpijn. Na een douche- en scheerbeurt, nek
incluis, ging ik naar beneden voor koffie, paracetamol, Pink Floyd en verder op
krachten komen.
11.20) Blijdschap, jubel & jolijt! Het aftellen was al begonnen – het was
alsof ik naar een (mijn eigen) executie moest – toen er gebeld werd: Jet Set
die het gesprek afzegde. Dinsdag mag ik terugkomen. Nu moet ik het maar gaan
‘vieren’ dus. Gered door een belletje…
[Wees niet hovaardig,
verdwaasde stotteraar. Ziet dat ontsnapping hier niet mogelijk is. Hecht geen geloof
aan de Mythe van de Vrije Keus. Het Monster bliksemt u neer met smartnijdige ogen.
Als u weet wat goed is voor u, giet dan houtlijm in uw oren en bindt u vast aan
uw ijskast! En anders… laat ons dan neerzien op uw tocht.]
Dagboek, dinsdag
1 mei 2001
Ontwaak, verworpene der Aarde! Om 7 uur werd ik wakker, redelijk
uitgeslapen en klaar voor de dag van het tweede sollicitatiegesprek met Jet Set
(of ‘Bed Set’ zoals Pa het laatst noemde). De nacht was kort maar voldoende. Nu
drink ik koffie en pak die nieuwe dikke blauwe vulpen voor mijn rituele reiniging
in de vorm van schrijven zoals inmiddels gebruikelijk op sollicitatiedagen. De
vorige pen heette Zilverpijl, of zoiets leuk mallotigs, en deze zal ik, om in
hetzelfde cliché-straatje te blijven, Blue Thunder noemen; of, nee, omdat mannen
hun instrument een vrouwennaam moeten geven ga ik over op Die Blauwe Bertha.
14.45) Daar ben ik weer. Er is iets geknakt in me. Alles. Ik hoor Nergens
bij. Bij niemand. Maar… dat zal ik nu opzij moeten zetten voor een lichtvoetige
beschrijving van de dag tot nu toe (of althans een dappere poging daartoe).
Iets over elf uur reed ik weg en kwam veel te vroeg aan op het verregende industrieterrein.
Ik doodde de tijd weer wat met tekenen en aquarel; een paard was het onderwerp
dit keer – een oud & eenzaam afgedankt vies werkpaard dat daar op een
landje liep, een stortplaats onder een bord “GEVAARLIJKE GROND”. Het werd tijd…
Tot mijn schrik merkte ik dat ik geen pen bij me had. In het dashboardkastje
vond ik er een maar kreeg hem niet tot leven gewekt. ‘Dan maar faken,’ dacht ik…
niets opschrijven, alleen maar professioneel klaarleggen. Op naar Jet Set.
Ik kwam erg onhandig binnen. Gehannes… gedoe… waar laat ik godverdomme mijn
jas?... handjes schudden… glimlachen. Toen moest ik in een klein kamertje een
minuut of tien wachten en had een gesprek van ruim een half uur met de man van
de directrice. Over wat ze van mij verwachten en vooral over wat ze daar
allemaal uitspoken… Maar ik wil er niet over vertellen! Ik wil dit alles zo
snel mogelijk en zoveel mogelijk weer vergeten. Uitwissen… En dus zal ik verder
zwijgen. Het gesprek zelf ging wel redelijk geloof ik, dat wil zeggen dat ik
niet teveel flaters sloeg en misschien wel in de smaak gevallen zal zijn, wat
ik ook beoogde. Maar al vanaf het eerste moment voelde ik een werkelijk enorme haat in me opkomen: haat voor dit
bedelen, haat voor deze commercie, haat voor de werksituatie, haat voor deze
schertsvertoning, deze klucht voor twee, haat voor die vreselijke man en haat
voor dit bestaan.
Ik wilde maar één ding: de natuur in! Frisse lucht om mijn kop, vogels in
de verte, kleine zwarte figuurtjes kromgebogen tegen de horizon, windrimpels op
grijs water… zacht geruis. Maar ik wist mijn rol tot het einde vast te houden
en kwam ook op de één of andere manier het pand weer uit, met mijn jas aan en
nog wat handen geschud. Toen reed ik weg. Ik wist niet waarheen, het maakte
niet uit, ik wilde alleen maar wegrijden. Zo kwam ik uit in Obdam, precies de
andere kant op dan Hoorn. Daar liep ik wat rond zonder iets te vinden. Compleet
terneergeslagen kwam ik thuis. Maar nu moet ik ophouden: er wordt al genoeg
geouwehoerd tegenwoordig.
Dagboek, woensdag
2 mei 2001
De zon scheen zo fijn dat ze me als een sirene naar buiten trok. Met boek,
teken- en aquarelspullen en een grote opluchting (dat Jet Set niet gebeld had
zoals was afgesproken: het leek een ontsnapping) liep ik naar buiten en naar
het meer om bij de aanblik van blauwe lucht, felle zon en bloeiende bomen een
golf van geluk te voelen passeren. Ik ging aan de baai van de gevangenis zitten
tekenen en lezen. Via de stad waar ik boodschappen deed kwam ik weer thuis. Ik
ben een beetje bang om m’n voicemail af te luisteren, maar dat zal moeten
gebeuren. Hoe dit alles aan me vreet is niet makkelijk uit te leggen…
Nu zakte alles in. Ik luisterde zoeven m’n voicemail af, belde Rachel de
Graay terug en kreeg te horen dat ik… ‘het geworden was’. Jippie… nu zal ik
eraan moeten geloven.
[Hoedt het goud!
Vader waarschuwde voor zulk een vijand. De dag was reeds lang aangekondigd. Zo
moest het gaan, zo leert de oude sage. Naar de galeien en de kampen! De
riolering, de pijpen vol met pek, roggebrood en koffiedrap… Proef dit duister, lichtloos als
in de kont van een blindengeleidehond… Geef ons krassende raven en verzakte
dodenakkers, de geur van verraad stroperig in de lucht. Prikkeldraad en
duivelszaad langs bloedende steden… Goddeloos streven. Zucht zoet, O zusters...
m’n arm verdorven kind, m’n kind... (Af).]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten