Dagboek, dinsdag
8 mei 2001
‘Dit is geen gemakkelijke dag om van te vertellen. Het beste is nog om met
de norse slagen van de klok mee te slaan en het verslag te beginnen bij 7 uur
vanmorgen. Dat was ongeveer het punt dat ik wakker werd, flink koortsig en met
het bekende executiegevoel. Zenuwen waren er niet. Ik bleef nog een tijdje
liggen, starend naar het plafond als Charlie Brown. Ik dacht na over de komende
dag en de beleefde dromen van de nacht, frontaal botsende auto’s, het afbreken van
oude molens, ratten. Na opstaan, twee paracetamols, koffie en een
waterverfschetsje kon ik op weg. De eerste werkdag... Voor ik echt naar binnen
ging, zette ik de auto nog een tijdje stil bij het weiland waar ik bij de twee
eerdere bezoeken ook al had gestaan. Daar was het groot en schemerig leeg. Even
kijken en reflecteren. Kalm die paarden... Ik werd erg treurig. De uiterste
consequentie van alles drong te sterk tot me door. Dit is het… Naar binnen. Maar nu moet ik noodgedwongen gaan snijden en schrappen, kortom inkorten. Ik werd ergens achter een tafel neergezet en vervolgens bewerkt met de meest afgrijselijke informatie. Het begon me te tollen en te verduisteren, maar ik bleef de enthousiasteling spelen. Ik dacht hier aangenomen te zijn voor het controleren van teksten – in mijn eentje rustig en integer werk verrichtend – maar het bleek dat ze van mij een soort ‘spin in het web’ wilden maken. Zo noemden ze dat, waarschijnlijk niet doelend op het uitzuigen van insecten. Iemand die de ‘hele lijn’ gaat doen: contact met klanten, ‘advertentiemateriaal’ beoordelen, de administratie, enzovoort. Was ik maar dood.
Tijdens het werk dacht ik aan Popeye. Daarna keek ik van een afstandje naar mezelf. De andere mensen in het kantoor waren vreemde schimmen op wie ik probeerde normaal over te komen. Ik verfoeide mezelf om mijn onhandelbare schuwheid terwijl ik later in de pauze weer aan het hek over de vlakte stond uit te staren. ‘Het leven gaat wel erg lang duren, als het is met dit soort baantjes, tussen dit soort figuren, in grijze kantoortjes met mijn te sterke ongemakkelijkheid,’ bedacht ik. ‘Maar wat dan? Landloper worden, zeeman, gevangene of K… kotelettenbakker… de mogelijkheden worden schaars. Oh God, haal mij hier weg! Hier pas ik niet, hier mag ik niet zijn… zo mag ik niet aan mijn eind komen. Dit… kán… niet!’
Dit soort gedachten ketsten dreigend rond, soms afgewisseld met wat nuances
als: ‘koest maar… deze paniek is er altijd de eerste week, de afschuw, de haat,
de dissonantie… En thuis lach je er om. Toch? Het zou kunnen. Dus stel je niet
aan. Of meld je morgen maar ziek… Nee, houd vol… Valt wel mee… Nee natuurlijk
niet… Er is geen troost! De negatieve gedachten wonnen vandaag met afgetekend
verschil.
Me erg ziek voelend zat ik de dag toch uit – volhouden tot het doek viel. We
spraken af niet morgen maar op donderdagen en vrijdagen te komen werken. Dat
was maar goed ook want anders had ik me misschien echt ziek moeten melden: dit
gaat écht niet meer zo. Wat een hel is die plek… wat een monsterlijke grauwe, bleke,
dode hel… Nee wás het maar een hel: dit is een hel zonder vuur of zielen. Misschien
dat Caspari me in dienst wil nemen: wat een geluk zou dat zijn…
Ik reed vlot naar huis, schonk een reuzenglas in en dit is alles voor nu in
deze roes van koorts en gedachten. ’s Avonds liep ik naar buiten. In de rode
schemering langs het IJsselmeer, de haven, de gevangenis, even tekenen. En nu
is er niks meer. Ik kan niet.’
Stoppen, deze
sonate voor eenarmige violist. Wat een vaal, banaal verhaal. Wat een verschraald,
koud-spaghettilied met houterige heupjes dat schor mummelt in een groezelige kelder.
‘Man gaat werken op een kloterig kantoortje en vind het er niet leuk.’ Nee, natuurlijk
niet, wat had je dan gedacht? Het is een kantoor! Een dorps reclamebureau nog
wel! Een kleurloos, humorloos, vleugelloos, dufmeurend hol voor onromantisch bedrog en
viezigheid. Sleetse valsheid waar enkel de allerdomsten nog intrappen… Met leugens
in goedkope knalkleur en bombastische übercast (je kan er iets van over houden).
Sletterig opgemaakte sterren en kleine lettertjes ontnuchteren… sommigen althans. Een gapende
productie… leve de lijmfabriek!
Wat had je dan gedacht?
Een tangopas over confetti en lelietjes-van-dalen? Bedwelmende hallen vol Oriëntaals
antiek en romantiek? Toscaanse passie? Roze kamers met duizend-en-één bedreven snollen
vol goddelijke smeerlapperij? Zachte weiden onschuldig fluweelgras dat je
naakte voetzool kietelt… Vliegers… of dat ik ziek en jij lief was? Dacht je aan
fijne gerechten, aan bedachte gedachten en tedere lustmoorden? Bierschuimende
zangen en janken naar de maan? Ik dacht het niet, buddy! Snerpende middelvingersolo’s op een luchtgitaar.Die paarden in die wei zonet, die waren verstandig. Die zeiden niks. Grazen en de vliegen van je afslaan met je staart, dat is het beste. Maar verdomme, zo’n kantoortje… met zijn vermoeide sleur en de dagelijkse mis van ongeloof. Knechten met blauwe ogen en een glurende directie met voor iedere vorm van hebzucht een Latijnse naam, zorgvuldig geleerd, maar verkeerd uitgesproken. Dure alibi’s in familieverpakking, afschrijfbaar in maandelijkse termijnen... Allemaal zwaaisjaal, driegangen knakworstmaal.
Wat is realisme
vervelend en saai. Kappen, draaien, schieten! Toe. Die kotelettenbakker was wel
goed, maar verder? Sloerug, nu met echte stukjes doodverveling. Ga door voor mijn part
en beleger dat kantoor. Maar neem geen gijzelaars, ik bedoel: geen één! En ik
hoop dat er straks minstens iemand beestachtig wordt vermoord, iemand slank en schoongewassen.
Dan kom ik mijn bed weer uit. Draag een cape & hamer. Of anders een T-shirt
met daarop “Weg Met Verdriet!” dan valt er nog wat te lachen. Zing een fijne Tiroler
protestsong, maak een schilderij van massamoord of hopjesvla… who cares. Wat we
hier hadden was helemaal geen schilderij: een lege lijst met daarin een
memoblaadje geplakt waarop ‘b-b-boom’ geschreven was. Schilder!
We
gaan er even tussenuit…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten