donderdag 4 april 2013

Uitzicht

Ik weet niet. De dikke lucht, de ontspannen sfeer die kwam met de gewenning. Want het werd zeker meer ontspannen later, ondanks in elkaar draaiend telefoonkoord, de stroperige tijd, verveling en de bedrijfsleiding die steeds bizardere gradaties van paranoia en gierigheid ging vertonen. Het kon me in die dagen allemaal geen moer meer schelen en er was lome ontspanning.

Dan viel alles weg. En was er alleen nog maar zijn en kijken. Wat te zeggen daarover? Ach. Het raam denk ik… met die lamellen, dom en traag naar beneden vallend, star en pestend, plastic tralies opstijgend van de grindvloer of hangend vanaf het plafond, dat deed er weinig toe. Stalagtieten of -mieten. De ramen werden goed gewassen natuurlijk. Altijd. Zolang er een glazenwasser gevonden kon worden die zijn nek wilde breken voor een zwart tientje zonder bedankje, dan waren de ramen goed gewassen. Properheid, nijverheid, serieuze grote mensen… dat moesten ze van ons denken… met een glanzend bord voor de deur met in zakelijk font de namen van de bedrijven erop. Net echt.

Ik vertelde dus van het raam. In mijn stoel, kijkend door de ruimte over het bureau, langs de plant, daar was het raam. En daar doorheen een grindvlakte met een stukje grasveld. Netjes, niets van te zeggen. Mijn voorstellen er een tuinkabouter te plaatsen werden niet aangenomen. Nu was er dus alleen grind en gras. En een rietkraag daarna, een bijna onzichtbare sloot met soms een zwaan of twee – verbazend hoe hard die beesten kunnen peddelen! – en daar weer achter de weg waar het poldervolk naar hun bollenschuren, kantoorbanen of weet ik veel naar wat voor onbelangrijke dingen die mensen moesten gaan. Na de sloot een parkje, een Stukje Groen. Keurig geknipte struiken, schelpenpaadjes en een houten torentje waar de dorpsjeugd op een pedagogisch verantwoorde manier kasteeltje kon spelen. Geen executies op het plein, rooftochten door barbaarse streken, woeste slachtingen en verkrachtingen onder de opstandelingen... geen dictators op het bordes. Alleen 'dat ik koning was en jij prinses'… Banale glitter en panache. Kijk maar op het gras. Leve de chlorofyl! Leve de lucht, tonronde nonnen en glazen vol drank…

Het licht zachtjes knipperend. Smeuïg brommend. Het kantoor is bezig, rommelt stompzinnig verder en gelukkig niemand die dit serieus neemt. En weer een tevreden klant het bos in gestuurd. De directeur is er toch niet, die staat op de golfbaan te brallen, schreeuwend in de grond te hakken en die ene toevalstreffer later in de kantine veertien keer uit te leggen. Na ieder glas wordt het schot majestueuzer.

Of iets over die hond die daar rondliep, die stomme aardige gele hond, lui, dik en verwend, net als zijn baasjes. Een prima hond, als honden zijn. Als hij eten kreeg kwispelde hij. Als hij sliep snurkte hij. Naar vliegen happen met een mooi hol tandenklapgeluid deed hij niet. Misschien had de ervaring hem geleerd een goede inschatting van zijn kansen te maken en zag hij de zin van vliegen vangen niet langer in. Ook de hond was saai. Maar niet slecht. Soms wilde hij spelen en ging achter de gegooide bal aan, wulps hossend en fel. Maar terug kwam hij op een sukkeldrafje, of vergat zelfs helemaal dat hij de bal terug moest brengen. Dan zag hij een veertje, of een schaduw die hij wilde onderzoeken. Of hij rook iets dat op voedsel leek.

Soms ging de telefoon. Het licht viel duur door de getinte glazen. Alles was lelijk, kitschig en nep hier. Alleen het zijn was echt, wellicht. Ik verzonk in gepeins. ‘Je hebt een steenbok… steenuil… steenmarter, steenarend, steenkarper, steenpatrijs, steenvalk, steenvis, steenhommel… steenezel… kennen jullie nóg een dier met 'steen' jongens & meisjes?’

Kwart over negen.

3 opmerkingen: